Overslaan en naar de inhoud gaan

CdK René Paas: tekorten jeugdzorg eten reserves gemeenten op

Door op zondag, 19 mei, 2019 - 10:34

IMG_0100.JPG

Slagkracht en effectiviteit gemeenten in Groningen in gevaar

In een aantal Groninger gemeenten nemen de tekorten op de jeugdzorg een zodanige omvang aan, dat ze hen dreigen te verlammen. Niet alleen binnen de jeugdzorg, maar ook op andere beleidsdomeinen van de gemeenten. Daardoor is de bestuurskracht van gemeenten rechtstreeks in het geding. 

Dat stelt de commissaris van de Koning in de provincie Groningen, René Paas, op basis van bezoeken die hij ambtshalve brengt aan gemeenten. Vandaag bezocht hij de gemeente Pekela, eerder deze maand was hij op werkbezoek bij de gemeente Midden-Groningen. 

Over 2018 en 2019 komende gemeenten in Groningen jaarlijks 43 miljoen euro tekort op de jeugdzorg. Paas heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de hoogte gebracht van zijn constateringen.

De commissaris van de Koning is ervan overtuigd dat de tekorten in de jeugdzorg bij gemeenten leiden tot problemen die ze op eigen kracht niet meer kunnen oplossen en een sterk negatief effect hebben op het functioneren van de gemeente als geheel.

Jeugdzorg raakt veel gemeenten
De financiële overschrijdingen in de jeugdzorg zijn geen uniek Gronings fenomeen. Maar in Groningen is het beeld volgens Paas extremer, omdat daar veelal sprake is van een cumulatie van sociaal-economische problematiek. In gemeenten met een hogere werkloosheid, meer eenoudergezinnen, meer armoede, een minder goede gezondheid en een lagere gemiddelde opleiding is ook een grotere behoefte aan jeugdzorg.

‘Wie kijkt naar de afzonderlijke gemeenten ziet dat het gaat om zorgelijk grote bedragen’, zegt Paas. Zo heeft de gemeente Pekela op een begroting van 41 miljoen euro (met een reserve van nog geen 5 miljoen), een tekort op de jeugdzorg van 1,3 miljoen. Dat is een tekort van 3% van de begroting. Hetzelfde percentage geldt voor Oldambt, Stadskanaal, Midden-Groningen, Loppersum en Appingedam. In Veendam bedraagt het tekort op de jeugdzorg 5 procent van de gehele begroting.  

Paas: ‘Dat is veel als je bedenkt dat een groot deel van de gemeentebegroting in ieder geval op korte termijn geldt als niet-beïnvloedbaar. Wie de tekorten op de jeugdzorg afzet tegen de gemeentelijke reserves, constateert dat als er niets verandert, de jeugdzorg in de gemeenten Veendam, Appingedam en Het Hogeland de volledige gemeentelijke reserves in twee jaar opeet.’ 

Het is nog vroeg voor conclusies, maar er lijkt een correlatie te zijn met de sociaaleconomische situatie in Oost-Groningen. Hoe stevig gemeenten ook hebben geïnvesteerd in methoden om de kosten te beheersen, het kost tijd om die vorm te geven. Gemeenten moeten op basis van hun eigen ervaringen vaststellen wat werkt en wat efficiënter kan. Dit proces kost tijd, maar staat door de tekorten nu onder zware druk.

Voorjaarsnota
Gelukkig lijkt het erop dat het kabinet bij de Voorjaarsnota een incidentele bijdrage beschikbaar stelt. Maar daarmee is het probleem niet uit de wereld, denkt Paas. ‘Ik vrees dat de bijdrage absoluut gezien te laag is om gemeenten werkelijk in staat te stellen de problemen bij de jeugdzorg op te lossen. Laat staan dat daarmee de bijdrage voor de jeugdzorg op het niveau komt dat gemeenten de problemen samenhangend aan kunnen pakken, met het accent op preventie.’

Daarnaast tekent zich door onderuitputting bij het rijk (‘samen de trap op en af’) een nieuwe grote tegenvaller af voor gemeenten. Daarom stelt de Groningse CdK voor  om in het zoveelste jaar waarin het rijk een begrotingsoverschot realiseert, nog eens kritisch terug te kijken op de noodzaak een zo groot deel van de middelen op de jeugdzorg te bezuinigen, tegelijk met de decentralisatie. Paas: ‘Als waar is dat preventie loont, dan is schrale jeugdhulp geen investering in de toekomst.’

Paas waarschuwt ook voor een ander effect. ‘Als het Rijk het extra bedrag volgens de bestaande methode verdeelt, blijft de pijn waar die nu ligt. Ik ben ervoor om het verdeelsysteem opnieuw te bekijken, op basis van grondig onderzoek naar de ervaringen in de afgelopen jaren over de optimale omvang én verdeling van de middelen voor jeugdzorg.’