Foto's en tekst Aad van der Drift
Dit is het verhaal van een vader en opa die nooit meer terugkwam van een Oostzeevaart uit 1915. Hoewel er bij familiebijeenkomsten regelmatig over werd gesproken vervaagden namen, jaartallen en wat er was gebeurd. Zo ging het ook in de familie van kapitein Abel Schuringa, de opa die zijn kinderen en kleinkinderen nooit leerde kennen. In het voorjaar van 1915 nam hij afscheid van zijn vrouw Luchina. Met haar was hij drie jaar getrouwd, zij was zwanger van een derde kind. Abel en Luchina zouden elkaar na hun afscheid in juni 1915 nooit terugzien want de Tjakiena verdween met bemanning en al spoorloos in de Oostzee.
Monsterrol voor zeevarenden
De monsterrollen van Wildervank worden nog steeds bewaard in het archief van de gemeente Veendam. Het oorlogsjaar 1915 bevat slechts drie monsterrollen, die van Abel Schuringa van 12 juli 1915 is de laatste. De verdiensten van Abel staan niet vermeld, wel dat van de andere zeelieden, zo kreeg stuurman J.J.A. Slijfer, 27 jaar oud 75 gulden per maand (nu ongeveer € 770,-) en matroos H. Beuker 21 jaar 55 gulden per maand (nu ongeveer € 570,-). Al met al redelijk inkomens, de best betaalde fabrieksarbeiders verdienden in die tijd hooguit 2 gulden per dag.
De kapitein was verplicht elke zeevaart bij de waterschout te melden, van de melding werd een monsterrol opgemaakt.
Een gemeenteambtenaar was meestal als waarnemend schout aangesteld, hij zorgde voor een correcte opgave. De kapitein was verplicht zelf de opgave te doen. In zo’n document staan de namen van de kapitein en de schepelingen alsmede hun functie met de bedongen maandlonen. Ook worden de naam van het schip, de te maken zeereis en de eigenaar van het schip vermeld. Wie niet in het vierbladig document stond was ook niet aangemonsterd en mocht niet op het schip werken. Iedere monsterrol had 25 artikelen waaraan de zeevarenden gebonden waren. Zo was er een artikel betreffende de slaapplaats, volgens artikel 4 moet er ruimte zijn om te liggen. Ook voedselrantsoenen buitengaats waren opgenomen, het verplichte menu bestond vooral uit bonen, erwten, spek en ander vlees. Artikel 10 beschermde ook de achterblijvers. Gedurende de reis mocht een kapitein hooguit 1/3 van het verdiende loon tijdens de reis uitbetalen, de rest na de reis.
Een andere bijzonderheid in de monsterrol was artikel 17 waarin staat dat iedereen zich netjes moet gedragen ook bij een openbare godsdienstoefening.
De 19e eeuw was de Veenkoloniale gouden eeuw. De Oostzeevaart met name op Riga bloeide volop en was voor de Nederlandse economie van groot belang. Een bekende eindbestemming was Riga. Bij tientallen noordelijke scheepswerven was volop werkgelegenheid om zowel zee- als binnenschepen regelmatig van de helling te laten glijden. Zeewaardige schepen moesten zich aan strikte regels houden.
De Tjakiena
De Tjakiena gleed op 17 juni 1910 van de helling van scheepsbouwer H. Holtman uit Stadskanaal. De enige foto van het schip werd kort na de te waterlating genomen. Mannen, vrouwen en kinderen staan aan dek en poseren in feestelijke stemming voor een fotograaf. De plaats waar deze foto werd genomen is nog herkenbaar aan een kleine molen die naast de Buinerbrug in Stadskanaal stond. Aan de andere kant van de brug lag de scheepswerf waar de Tjakiena gebouwd werd. Deze werf sloot nog maar enkele jaren geleden haar poorten.
De Tjakiena was 26 meter lang en kon 85 ton vracht vervoeren, heel wat anders dan de huidige standaard. Een modern Rijnschip van 110 meter lang heeft tegenwoordig een laadvermogen van 2.750 ton. De Tjakiena, een koftjalk, kreeg twee masten en daardoor was het schip geschikt voor de zeevaart. Voor de binnenvaart had één mast volstaan, maar op zee is bij harde wind een tweede mast met een kleiner zeil veiliger dan wanneer je alle zeilen moet laten zakken.
In 1911 raakt de Tjakiena bij een merkwaardig kop-staart botsing betrokken. Het Nieuwsblad van het Noorden meldt dat sleepboot Engelina uit Delfzijl in de Leij aan de grond kwam te zitten waardoor de Tjakiena van eigenaar en op dat moment kapitein Ter Veen met volle vaart op de Engelina inliep. Bij deze botsing werd de schoorsteenpijp van de sleepboot vernield. Vervolgens vernielde de Albatros, die vlak achter de Tjakiena voer, het roer van de boot van Ter Veen. In de zomer van 1914 werd de Tjakiena in Delfzijl door de scheepsvaartinspectie uitgebreid geïnspecteerd en deugdelijk gevonden.
Neutraal Nederland
Nadat in augustus 1914 de eerste wereldoorlog was uitgebroken, deed de Nederlandse regering er alles aan om de neutraliteit te handhaven. Bij grove schendingen van die neutraliteit protesteerde de regering bij het land dat zij daarvoor verantwoordelijk hield. Ondanks de neutraliteit bleef ons land handel drijven met beide strijdende kanten, al liepen tientallen Nederlandse schepen op mijnen of werden ze getorpedeerd. In februari 1915 had Engeland een zeeblokkade van Duitse havens ingesteld. Het was lastig om in die havens aan te leggen zonder het gevaar te lopen te worden getorpedeerd. Wellicht werd om die reden de Tjakiena op de monsterrol als aanwezig in Schwartsort genoteerd. Schwartsort is een klein kustdorp in Litouwen, vlak bij Köningsberg (huidige Kaliningrad).
Het schip arriveerde begin augustus in de haven van Swinemünde en werd daar beladen met kolen.
Waarschijnlijk is kapitein Abel Schuringa vanuit Wildervank over land naar Schwartsort gereisd, hij had immers bij het gemeentehuis de monsterrol laten invullen. Of hij iets van de slag om de Golf van Riga wist is maar de vraag, in Swinemünde lagen meestal mijnenvegers die er nu in ieder geval niet waren.
De Slag om de Golf van Riga
De bijna vergeten zeeslag in de Golf van Riga vond plaats van 8 tot 21 augustus 1915. Het doel van de operatie was de aanwezige Russische zeemacht die hier lag te vernietigen. Dit ter voorbereiding van de landing van Duitse troepen die samen met landtroepen de havenstad Riga moesten veroveren. Begin augustus troffen de Duitsers voorbereidingen door een deel van hun zeevloot naar de Oostzee over te brengen.
De Duitse zeevloot die meevocht bestond uit acht dreadnoughts (snelle kanonschepen), drie slagkruisers, lichte kruisers en mijnenvegende torpedobootjagers. Op 8 augustus werd geprobeerd de mijnenvelden van de Straat van Irben te ontruimen waardoor er toegang tot de Golf van Riga zou zijn. De mijnenvelden bleken een lastig obstakel. Nadat twee mijnenvegers door mijnen tot zinken waren gebracht werd deze eerste aanval afgebroken.
Op 16 augustus werd wederom een poging ondernomen om de Golf binnen te varen. Twee dreadnoughts, vier lichte kruisers en 31 torpedoboten doorbraken de verdediging van de Golf. Ook nu werden weer twee Duitse schepen tot zinken gebracht. De dag erop, 17 augustus, ontstond er een artillerieduel met het grote Russische slagschip Slava, die na een aantal keren geraakt te zijn zich moest terugtrekken. Het kostte drie dagen om de Russische mijnenvelden op te ruimen, op 19 augustus konden de Duitsers eindelijk de Golf binnenvaren.
Nadat de Duitse marine te horen had gekregen dat er Engelse onderzeeërs waren gesignaleerde besloten men zich weer snel terug te trekken. De Duitse slagkruiser Moltke die in de Oostzee voor dekking moest zorgen tijdens de aanval op de Golf van Riga was op die 19e augustus door een onderzeeër getorpedeerd. Het schip bleef ondanks dat de torpedokamer was geraakt drijven en kon nog naar een scheepswerf worden gesleept voor reparatie. Vier grote platbodemschepen met Duitse troepen probeerden alsnog op 20 augustus bij Pernau (nabij Riga) aan land te gaan, maar kleine Russische oorlogsschepen verhinderden dat. De Duitse vloot slaagde er niet in haar doel te bereiken en werd gedwongen naar haar basis terug te keren.
De laatste vaart van de Tjakiena
Op 18 augustus, tijdens het hoogtepunt van de Slag om Riga vertrekt de Tjakiena uit Swinemünde (huidige Świnoujście in Polen). De koftjalk is dan met een lading kolen op weg naar Hudiksvall in Zweden. Hudiskvall was toen nog een belangrijke havenstad voor handel in ijzererts. Waarschijnlijk moest Abel de kolen afleveren en zou voor de retourvaart ijzer worden meegenomen. Het valt maar te bezien of een vaart met de twee belangrijkste oorlogsgrondstoffen verstandig was. De reden dat hij ondanks de aanwezige dreiging toch de tocht naar het bijna 1000 km verderop gelegen Hudiksvall ondernam laat zich raden. Met handel in dit soort grondstoffen wordt in oorlogstijd goed verdiend.
In de Britse archieven is nergens te vinden dat er in die periode een vrachtschip werd getorpedeerd. Het deugdelijk bevonden schip zal niet door een mankement zijn gezonken. Het meest aannemelijk is dan ook wat de Raad voor de Scheepvaart op 16 februari 1916 concludeerde: “door eenig ongeval met man en muis vergaan”. Vermoedelijk is de Tjakiena op de klippen gelopen of tegen een mijn opgevaren. Mijnen lagen immers op veel strategische plaatsen, dus ook op plaatsen waar een vrachtschip uit Wildervank voer.
Drie maal scheepsrecht
Na 18 augustus, de dag dat de Tjakiena vertrok uit de haven van Swinemünde, heeft niemand in Wildervank nog iets vernomen van de drie bemanningsleden. Rond de kerstdagen van 1915 werd in diverse kranten melding gemaakt van de vermissing. Zo meldde de Telegraaf, het Vaderland en de Scheepsvaart dat de Tjakiena met mooi weer was uitgevaren en het vermoeden bestond dat het schip met man en muis was vergaan. Omdat het schip niet op tijd in Hudiksvall aankwam werd al op 20 september 1915 een onderzoek gestart. Aan de consul-generaal in Stockholm werd gevraagd of er iets over het schip en de bemanning bekend was. Even was er verwarring, want men had gehoord dat het schip in het Finse Abö gezien was. Nadat de consul op 11 december geantwoord had werd op 30 december het verdwijnen van de Tjakiena aan de Raad voor Scheepsvaart voorgelegd. Op 16 februari maakte deze in een openbare uitspraak bekend dat het schip om onbekende oorzaak met man en muis was vergaan. De schok bij de families in Wildervank moet groot geweest zijn, zo bleef Luchina, de jonge vrouw van Abel, met drie kleine kinderen achter. De jongste, ook Abel geheten werd op 16 februari 1916 geboren en later ook kapitein. Luchina heeft 16 jaar gewacht alvorens te hertrouwen. Daarvoor plaatste zij op 7 oktober 1930 in drie kranten een oproep aan Abel om op 20 mei 1931 om half elf zich te melden bij de arrondissementsrechtbank van Winschoten.
Op deze oproep werd niet gereageerd, zodat Abel vermoedelijk dood werd verklaard en Luchina voor een tweede keer kon trouwen. Luchina overleed in 1940 op 53-jarige leeftijd.
Geziena, het oudste kind van Abel en Luchina, kreeg een zilveren lepel van haar moeder. Deze lepel had haar vader ooit meegenomen uit Riga. Het was een zogenaamde Oostzeelepel ook wel cargadorslepel en werd als relatiegeschenk door de scheepsbevrachters aan de kapiteins gegeven. De lepel van Abel is de laatste tastbare herinnering aan een opa die zijn kleinkinderen nooit heeft gezien.